Stroom

Vanmorgen viel de stroom uit. Dat gebeurt hier vaker, zeker als het onweert. Maar nu was het een aangekondigde onderbreking. De aankondiging was ik vergeten, maar toen het licht uitging herinnerde ik het mij. Ze was per brief en ook nog eens per e-mail gekomen.

De onderbreking begon later dan er in de brief stond en ik veronderstelde dat ze niet langer zou duren dan vermeld. Ik keek naar mijn to-dolijstje en zocht naar iets waar ik geen elektriciteit voor nodig had.

Ik breide een paar rijen aan een wintertrui met dikke priemen, ruimde de woonkamer op en ging tenslotte onder het dakraam zitten, waar genoeg licht was om te schrijven.

Terwijl ik met een potlood in een gelijnd schrift letters tekende, viel het mij plots op hoe stil het in huis was. Geen ruis in de computer, geen gezoem van de koelkast, alleen het tikken van de klok en het fluiten buiten. En hoe zacht het licht.

Ik hoopte dat de mannen of vrouwen van de elektriciteitsmaatschappij nog wat tijd nodig hadden en ik nam me voor om later, als er weer stroom zou zijn, af en toe alles uit te zetten.

Maar toen het licht aansprong, lag mijn vinger binnen een paar seconden op de aan-uitknop van mijn computer. En nu heb ik heimwee naar dat uurtje zonder.

Verslaafd

Het is halfzeven. Over een klein uurtje gaat het donker over in licht en ik heb me voorgenomen om deze ochtend niet te gaan wandelen. Ik wil namelijk de draft voor dit bericht schrijven, maar ik weet niet of ik op mijn stoel zal kunnen blijven zitten. Ik ben namelijk verslaafd. Aan wandelen.

Het is een paar maanden geleden begonnen. Ik wandelde eerder al graag, blijkbaar had ik aanleg. En toen ik na lang zoeken een kinesitherapeute vond die me van mijn chronische rugpijn afhielp, hielp ze me meteen ook aan een nieuwe verslaving: ze raadde me aan om dagelijks een half uurtje stevig te gaan wandelen.

Dat ben ik beginnen doen en het hielp, samen met de behandeling, een intensieve manier van stretchen. Ik loop en zit nu met rechte rug en ik houd nog ongeveer vijf procent over van de chronische pijn die ik drie jaar lang dagelijks meesleepte.

Ik wandel elke ochtend, weer of geen weer. Zo gauw het buiten licht wordt, schiet ik mijn wandelkleren en -schoenen aan en ga ik de deur uit. In de zomer is dat soms al om halfzes. Nu zitten we aan halfacht. Ik kies dan naargelang het weer en de rest van mijn dagprogramma een van mijn drie trajecten: ik heb er eentje van twintig minuten, een van drie kwartier en een van een uur.

Als ik ’s morgens om een of andere reden niet heb gewandeld, dan doe ik het in de loop van de dag of ’s avonds. Dikwijls ga ik twee keer per dag. Soms heb ik zin in een derde keer, maar ik probeer het niet uit de hand te laten lopen.

Van elke tocht breng ik iets mee naar huis. Dat kunnen appels of noten zijn, paddenstoelen, takjes tijm of munt, denappels om de kachel aan te steken of afgevallen takken om te hakselen. Of soms alleen maar een idee, dat ik dan het liefst meteen uitvoer of anders noteer.

Ik kom ook elke dag dieren tegen: de dorpskatten, een slang of een pad op de straat, ritselende vogels in de struiken, schapen, koeien, een haas, een vos, wegvluchtende herten, gemzen of everzwijnen.

Vorige zondag kwam ik een mens tegen. Ze liep in pyjama met haar hond langs het twintigminutentraject. Ik herkende haar, het was Michèle, een vriendin van onze burgemeester. Ze vertelde dat ze tijdelijk bij Céline logeerde omdat ze geen huis meer had. Ze had alles weggedaan want ze vertrok de volgende dag voor onbepaalde tijd naar Martinique. Haar relatie was op de klippen gelopen, ze had haar werk opgezegd en ze wilde doen waar ze al lang van droomde: alles achterlaten en opnieuw beginnen. Ze vroeg of ik geen hinder had ondervonden van het luidruchtige afscheidsfeestje dat ze de avond tevoren hadden gehouden. Niets gehoord, zei ik. En of ik het pad kende dat een lus maakt, vroeg ze, want dat had ze als kind samen met Céline gelopen. Zeker, zei ik, en ik veranderde mijn twintigminutenplan in een tocht van een uur. Michèle, in pyjama, en hond Nora gingen mee. Onderweg vertelde ze haar plannen: ze is verpleegster en ze wil daar werk zoeken, misschien eerst vrijwilligerswerk.

Van deze wandeling nam ik alleen de herinnering aan Michèle en Nora mee naar huis. En het voornemen om te blijven wandelen, ook als ik op reis ben. Want in de steden zijn geen bossen, maar wel straten en parken, en ook dieren en mensen.

20191005_082849

Grens

De beste manier om je jong te blijven voelen: je omringen met vinnige grijsaards. Dat heb ik vandaag gedaan en meteen ook een nieuwe grens verkend: een wandeling van 13 km met 650 m hoogte verschil. De lengte was geen probleem, een hoogteverschil van 650 m is de voorlopige grens. Meer dan dat kan ik nog niet aan. Let op het woordje ‘nog’.

De rechtstaande dame in het roze heet Maggy en is 83 jaar. Tijdens de afdaling kon ik haar nauwelijks volgen. Ik heb haar stiekem gekozen als lichtend voorbeeld.

 

Drempels

Eind 2018 heb ik een paar drempels genomen. Niets spectaculairs, het olympisch zwembad van Perpignan en de cinéma van Prades, maar toch spannend en plezierig genoeg om me voor te nemen om dat vaker te doen.

En ik kan tevreden terugkijken op januari: Ik ben voor de eerste keer naar het Théatre de l’Archipel in Perpignan geweest, ik heb me aangesloten bij een wandelclub en ik heb een blovel opgestart.

De blovel was het spannendste. Ik heb me geëngageerd om ongeveer drie keer per week een bericht te posten en het verhaal binnen een paar maanden af te ronden, en tot nu ben ik op schema.

De dansvoorstelling was een makkie want ik werd meegevraagd door een dorpsgenote. Ik hoefde er geen seconde over na te denken want het was een klassieker van Anne-Teresa De Keersmaeker, Rosas Danst Rosas, die overigens zeer in de smaak viel bij het publiek. Ikke fier.

De drempel naar de wandelclub lag iets hoger. Ik ontmoette de leden van Caminem toen ze een tocht in Glorianes maakten. Het leek me wel wat. Het waren mensen van mijn generatie en ouder. Dat moest ik toch aankunnen? Maar toen ik het programma kreeg moest ik toch even slikken. Elke donderdag wordt er een wandeling georganiseerd van gemiddeld 15 km, met hoogteverschillen tussen de 300 en de 800 meter. De eerste wandeling heb ik meegedaan, ik had anderhalve dag nodig om te recupereren. Drie weken later ben ik opnieuw meegegaan, het ging al iets beter. Iemand van de groep vertelde me dat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers 69 jaar is. Ik ben dus een van de jongsten. Sinds ik dat weet, kan ik het niet meer maken om nog flauw te doen. Twee keer per maand moet lukken.

Tegen de volgende wandeling wordt overigens van mij verwacht dat ik het clublied mee kan zingen. Ik zal maar alvast beginnen oefenen.

Titre : Le “marchant” de bonne heure

Je suis le randonneur, qui marche de bonn’heure,
J’ai plein de longs chemins, parcourus de bon coeur.
Vous me verrez passer, au cours de mes randos,
Passer d’un pas léger, avec mon sac à dos.

J’ai les quatre saisons, pour aller à mon gré
Voir les paysages, que Natur’a offert.
Des hautes montagnes, le printemps ou l’été ;
Des collin’et la mer, l’automne ou l’hiver.

Refrain (2 fois):

Voilà un vrai bonheur : marcher à Caminem,
Avec des randonneus’et randonneurs que j’aim’.

(Pour s’entraîner sur la musique originale, il suffira d’écouter l’original sur https://www.youtube.com/watch?v=2uwkapU_LwQ)

20190131_134723

 

Monsieur Joly

Hij loopt met korte pasjes door de gang, een boekentas in de hand of onder zijn arm geklemd. Zijn korte lichaam is recht, alleen zijn schouders zijn gebogen. Zijn haar is donkergrijs, en plat tegen zijn hoofd gekamd.

‘Hij kwam naar me toe,’ zei mijn moeder.
‘Vous êtes encore plus belle, comme ça,’ had hij gezegd, nadat ze een goedaardig gezwelletje van haar neus had laten verwijderen.

Ik was er niet bij, ik stelde het me voor. Mijn moeder en mijnheer Joly tegen over elkaar in de gang, haar looprekje tussen hen in. Mijn moeder wat schaapachtig knikkend en dan makend dat ze wegkwam. Mijnheer Joly die haar teder nakijkt.

Ze vertelde het lichtjes geamuseerd en misschien ook wel geflatteerd. Ik probeerde haar lachje te lezen, maar ik kreeg er geen hoogte van.

***

Mijnheer Joly is de weg kwijt. In zijn kamer wordt de vloerbedekking vernieuwd en hij kan maar niet wennen aan zijn tijdelijk verblijf in een andere kamer. Hij dwaalt door de gang zonder boekentas. Af en toe kijkt hij schichtig de kamer van mijn moeder in.

Ik ga naar hem toe.
‘Comment va-t-elle ?’ vraagt hij.
‘Elle est très fatiguée,’ zeg ik.
‘Mais, ça va s’arranger, non ?’ Hij kijkt me recht aan.
Ik schud langzaam mijn hoofd.
‘C’est la fin!’ roept hij uit.
Hij pakt even mijn hand vast, draait zich om en loopt de verkeerde richting uit, naar zijn tijdelijk onbewoonbare kamer. Zijn schouders schokken.

Een paar dagen later ga ik het hem zeggen.
Zijn neus wordt rood, hij haalt een witte zakdoek uit zijn broekzak, dept zijn ogen, poetst zijn bril.
‘Elle était adorable ! J’aimais tellement votre maman…’
Hij draait zich om en gaat zijn kamer in. Die is inmiddels klaar, ik ben blij dat hij weer in zijn vertrouwde omgeving kan zijn.

Ze zouden een mooi paar geweest zijn, mijn moeder en mijnheer Joly.

 

 

(Dit verhaal staat ook op mijn Proza- & Poëzie-blog.)

Accent

In de afgelopen zes jaar is me al honderden keren gevraagd waar ik vandaan kom.

‘D’où vient ce petit accent?’ vragen ze dan.  En soms ergert me dat en zou ik willen dat ik accentloos Frans praatte, als dat tenminste bestaat. Want accenten hoor je overal, ook op Radio France Inter, waar de Belgische Charline Vanhoenacker een vedette is, waar je regelmatig Canadezen Frans hoort praten en waar luisteraars uit alle windstreken aan het woord mogen komen.

Gisteravond hoorde ik op de Belgische radio 1 een interview met Thomas Dutronc. Hij praatte heel mooi Frans. Maar de journalist die hem interviewde, praatte met een Vlaams accent. Zijn Frans klonk zoals ik denk dat het mijne klinkt.  Dat deed me denken aan de Russische vrouw die ik eerder die dag ontmoette.

Ze zat aan de balie van het Musée Hyacinthe Rigaud in Perpignan. Ze tikte mijn naam en adres in, nam een foto van mij en gaf me mijn jaarkaart. Ze praatte uitstekend Frans met een rollende tong-r. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg waar ze vandaan kwam.

‘Uit Rusland,’ zei ze, ‘maar ik woon hier al heel lang.’

‘Mijn accent ben ik nooit kwijtgeraakt,’ voegde ze er glimlachend aan toe.

‘Ik ook niet,’ zei ik.

‘Waar komt u vandaan?’

‘Uit België.’

‘Ik vind mijn accent niet erg,’ zei ze, alsof ze mijn gedachten en mijn gène raadde, ‘dat maakt mij anders en het is goed dat er verschillen -des différences- zijn.’

Ik werd op slag een beetje verliefd, op haar accent. En voortaan zal ik me niet meer ergeren als iemand iets over mijn ‘petit accent’ zegt, maar dat juist beschouwen als een blijk van interesse en een uitnodiging tot een gesprek.

 

 

Podcasts

Intussen woon ik hier al zes jaar. Een groot deel van mijn tijd breng ik in relatieve stilte door. Relatief want er is altijd wel iets te horen: het tikken van de muurklok, het tokkelen op mijn toetsenbord, vogels in de cipres, de bosmaaier van de buurman, het dichtslaan van de autodeur van de postvrouw. Ik voer dagelijks minstens één telefoongesprek, soms twee of drie. Een paar keer per week heb ik een gesprek met iemand in het dorp. Af en toe praat ik tegen de katten (vermanend) of tegen de prei (aanmoedigend) en de courgettes (temperend). Een keer per week ga ik mijn moeder bezoeken en boodschappen doen. Er blijft dus veel tijd over waarin niet gepraat wordt. En dat vind ik prima. Eerlijk gezegd, zelfs zalig. Ik hou van de stilte, ik koester ze en bescherm ze.

Eigenaardig genoeg lijk ik nu juist mensen aan te trekken die wel graag praten. Waarschijnlijk omdat ik zelf minder spraakzaam geworden ben. Mensen lijken in mij  een luisteraar te zien. En ja, ik kan goed luisteren, en als het gesprek mij minder zinvol lijkt, kan ik ook goed doen alsof ik luister.

In het voorjaar leerde ik in een kuuroord een man kennen tijdens een wandeling. Ik denk niet dat we langer dan tien minuten met elkaar gesproken hebben. Maar het gesprek ging over dorpskerkjes en het eindigde met het geven van mijn telefoonnummer. J.P. wou heel graag het kerkje van Glorianes (waarvan ik de sleutel bewaar) bezoeken. Bij het eerste telefoontje kreeg ik spijt dat ik mijn nummer gegeven had. In de daaropvolgende weken belde J.P. mij met een zekere regelmaat. Deze gesprekken duurden gemiddeld een half uur en waren vooral monologen. Het waren gedetailleerde verslagen van bezoeken aan theater- en muziekvoorstellingen, aangevuld met uitgebreide historische, geografische en zelfs klimatologische achtergrond. Ik kon het niet over mijn hart krijgen om de telefoon niet op te nemen of om hem af te wimpelen en na een tijdje begon mijn ergernis plaats te maken voor verwondering. Zijn grote behoefte om te praten en te vertellen intrigeerde mij. En mijn nieuwsgierigheid nam nog toe nadat hij een paar keer tijdens het vertellen in tranen was uitgebarsten. Het was ook duidelijk dat hij geen rare bedoelingen had, dat hij niet op zoek was naar een lief. Hij had -en heeft- alleen soms heel hard een luisteraar nodig. Intussen heb ik besloten dat ik die luisteraar wil zijn. Soms zijn zijn verhalen best interessant en het is een goede manier om mijn Frans te verbeteren.

Sinds een paar weken komt Roger weer naar het dorp. Nog zo’n praatvaar. Roger woont in het stadje in het dal en hij is altijd onderweg met zijn fiets. Hij fietst alle bergen in de omtrek op, en ik zie hem af en toe in verder gelegen dorpen of steden en zelfs een keertje in Perpignan. Maar altijd in fietstenue, ik heb hem nog nooit in gewone kleren gezien. Als hij mij ziet, wil hij vertellen, en sinds hij weet in welk huis ik woon, komt hij aan het poortje en roept mijn naam. Net als J.P. kan ik hem niet weerstaan en dus ga ik gewillig naar hem luisteren. Want ik weet dat Roger veel verhalen heeft. Net als J.P. is hij een soort podcast.  Als hij uitgepraat is, rijdt hij terug, de berg af naar Vinça. En dan is hier de stilte weer.

 

177781