Katten kiezen zelf hun baasjes, zegt men, en bij mij is dat niet anders. Sterker nog, katten komen bij mij de baas spelen. Dat was zo met Zohra, een verdwaald kattenjong dat door een vriendin tijdelijk bij mij ondergebracht werd en uiteindelijk haar hele leven bleef. En ook met Sapphir die ik in huis nam zodat ze de laatste maanden van haar leven niet op straat hoefde door te brengen, maar uiteindelijk nog zes jaar bleef leven. En het is nu niet anders met Cacahuète die bij mij op het terras kwam wachten tot Sapphir haar laatste adem uitblies en vervolgens haar plaats innam.
Eerst tolereerde ik hem, daarna voerde ik hem en tenslotte adopteerde ik hem, op voorwaarde dat hij op het terras in zijn eigen huisje bleef wonen. Dat kangoeroewonen ging prima tot ik merkte dat hij zwaarlijvig en passief werd, en met zijn achterpoten begon te slepen. Er waren verschillende pogingen voor nodig om hem naar de dierenarts te krijgen, ik bespaar jullie de gevechten, de kapotgetrapte transportkooi, en de zeer onaangename geuren tijdens de uiteindelijke rit naar de dierenarts. Daar was het verdict verbijsterend: Cacahuète heeft diabetes. Ik wist niet eens dat dat bij katten kan voorkomen. Ik ging naar huis met een dure zak aangepaste voeding, een flesje insuline en een doos injectienaalden.
Na een paar weken bracht ik hem terug naar de dierenarts en vroeg ik haar om zijn leven te beëindigen. Ik had de indruk dat de behandeling niet aansloeg en dat hij leed. Bovendien was hij min of meer incontinent geworden en was mijn gezellige binnentuintje een kattenbak geworden. De dierenarts weigerde hem uit zijn lijden te verlossen, ze vond dat ik de behandeling meer tijd moest geven. Dat die behandeling ook nog eens een grote hap uit mijn budget nam, daar had ze geen oren naar.
Ik besloot het een tijdje aan te zien. En dat tijdje duurt nu al een paar maanden. Cacahuète heeft zijn kangoeroewoning verlaten en woont nu bij mij in huis. Hij heeft met vallen en opstaan de kattenbak leren gebruiken, eet zonder klagen zijn suikervrije kattenkorrels, en vraagt twee keer per dag naar het insulinespuitje. Om zes uur miauwt hij mij uit bed, kort daarna zet hij mij aan het werk met de kattenbak. Als de zon schijnt wil hij naar buiten, als het koud is, twijfelt hij op de drempel en gaat vervolgens achterwaarts weer naar binnen.
Kortom, hij is de baas. Ik ben aan handen en voeten aan hem gebonden en hij kost me stukken van mensen. En wat ik misschien nog wel het ergste vind, is dat hij een enorme hoop afval produceert: twee wegwerpspuiten -plus de verpakking- per dag, en twee loodzware zakken goed doordrenkt kattenzand per week. Ik vrees dat de man die op dinsdagochtend ons huisvuil ophaalt zich wel eens afvraagt wat er in die loodzware zakken zit.
Maar… hij is wel de allerliefste, meest affectieve kat die ik ooit heb gehad. Hij kijkt me aan met grote verwonderde ogen, komt tegen mijn benen wrijven, gaat op zijn zwakke achterste poten tegen me aan staan en vraagt om op schoot te mogen zitten. Eens hij die plek verworven heeft, vlijt hij zich tegen me aan en duwt hij zijn kop in mijn hals of onder mijn arm.
Op zulke momenten vergeet ik het slavenwerk, mijn krappe huishoudbudget, mijn beknotte vrijheid, het bedreigde klimaat en de arme vuilnisman.
Vorige dinsdag kruiste ik toevallig die laatste toen ik terugkwam van mijn ochtendwandelingetje. Ik zag hem de zware zakken uit de container tillen. Hij vroeg niets, hij deed het gewoon.
‘Merci beaucoup,’ zei ik.
‘De rien,’ zei hij met een grote glimlach.
Sindsdien is de balans in evenwicht, en blijft mijn dilemma gewoon een dilemma.



