Toen ik nog onbeslist was en nog een keertje kwam kijken, ontmoette ik de burgemeester voor het eerst. Hij vertelde meteen zijn hele leven, maar omdat ik te veel aan een mogelijke aankoop dacht, was ik weinig geconcentreerd. Het enige wat ik onthouden heb, is dat hij in het dorp geboren en getogen is en dat zijn tante Thérèse en hij gedurende lange tijd de enige bewoners van het dorp waren. Thérèse ligt nu op het kerkhof aan de ingang van het dorp. Ze overleed toen de zomer van 1997 net begonnen was.
De burgervader was zeer ernstig. Het in toom houden van negentien dorpelingen, waarvan het merendeel immigranten, viel hem blijkbaar zwaar. Hij drukte me op het hart om me vooral goed te informeren, vooraleer ik tot de aankoop over ging. Hij klonk alsof hij het in mijn plaats zeker niet zou doen.
Er was om te beginnen een probleem met de beerput, waar ik op termijn zeker kosten zou aan hebben. Ten tweede bevond er zich een poortje bij mijn huis dat daar door de huidige eigenaars onrechtmatig was geplaatst. Het weggetje naast dat huis is namelijk chemin publique, lichtte hij toe. Ik durfde niet zeggen dat ik het poortje eigenlijk wel chique staan vond. Ik heb nog nooit in een huis met een toegangspoortje gewoond. Ik knikte en zei dat ik nog niets beslist had en dat ik me zeker zou informeren.
Nadat ik in het huisje ingetrokken was, ging ik tijdens de eerste (maandelijkse) zitdag van de burgemeester in het gemeentehuis mijn opwachting maken. Ik stelde me voor, maar hij kende me nog. Echt hartelijk ging het er niet aan toe. Blijkbaar was ik niet de nieuwe dorpelinge waar hij al die tijd op gewacht had. Ik bleef glimlachen en probeerde een gesprek aan te knopen over het aantal inwoners en het feit dat ik nummer twintig was, maar hij begon opnieuw over de beerput en het poortje.
Eerlijk gezegd, zei ik, vind ik dat poortje wel fijn. Het geeft me een gevoel van veiligheid.
Daar kon hij zo niet meteen iets op bedenken. De secretaris kwam hem, maar ook mij, te hulp. Het is uw schuld niet, zei hij, u zit er voor niets tussen. De burgemeester gaf dat tegen zijn zin toe.
En het is toch niet op slot, probeerde ik nog. Iedereen die dat weggetje wil nemen, kan het poortje opendoen. Al zag ik niet meteen wie van de negentien dorpelingen zo nodig langs mijn huis moest passeren.
De burgemeester rammelde met een bos sleutels en mompelde wat. Het was duidelijk dat hij mij liever de deur uit zag gaan. Dat deed ik dan maar. Van het gemeentehuis naar mijn poortje is het ongeveer dertig passen. Ik sloot het poortje achter mij. Geen denken aan dat ik het open laat staan.
Goed zo!
LikeLike