Een week geleden luisterde ik met verbazing naar de life-verslagen over de manifestatie in Parijs. Ik voelde een vage hoop op verandering. Het woord eenheid klonk mooi. Zeker als je die kleurrijke massa zag. Zouden mensen echt andere mensen de hand reiken, waar ze dat voorheen niet hadden gedaan? Ik was ook gecharmeerd door die rij wereldleiders die elkaar de arm gaven. Ik schaam me niet dat ik heel even meegesleept werd in de euforie. Euforie is soms een korte fase in een daarna langdurig rouwproces.
De volgende dagen kwamen de second thoughts uit alle hoeken. Wat deden die wereldleiders daar, die in hun eigen land mensen soms zelfs hardhandig de mond snoeren? Waarom zoveel volk op straat voor twaalf doden in Frankrijk terwijl in het Midden-Oosten en in Afrika hele dorpen afgeslacht worden? Het was een harde confrontatie met de manier waarop ik zelf door het nieuws scroll.
Op de radio hoorde ik deze week verschillende interviews met leerkrachten in Franse scholen over hun onmacht tegenover leerlingen die misschien nog niet aan het radicaliseren zijn, maar allerminst gelukkig met de gang van zaken en uitdrukkelijk te kennen geven dat ze niet Charlie zijn.
Hoe akelig, verontrustend, zelfs beangstigend al dat nieuws is, ik vind het ook boeiend en leerrijk. Ik voel mij wakker geschud, ik probeer nog meer dan vroeger te luisteren en te lezen. Ik proef. Nuance past mij. Vrije meningsuiting zal ik mee verdedigen, overal, ook al kan ik niet elke vorm daarvan smaken. Ik hou meer van vriendelijke, respectvolle dialoog.
Daarom heb ik de wat flower-powerachtige verdraagzaamheidspetitie van Avaaz getekend. Want de enige persoon die ik bij machte ben te veranderen, ben ikzelf.